Maandelijks archief: april 2020

Mijn reptielenbrein #1

 

(maart 2019)

Keukentafel

Ik ben helaas gestopt met roken, maar er zijn woorden die zich van de ene op de andere dag in het taalgebruik nestelen. Waar komen die vandaan? Waar zijn ze al die tijd geweest? Hoe zijn ze opgediept uit de toverdoos van de Nederlandse taal en door wie? 

Een paar jaar gelden deed plotseling het woord keukentafelgesprek zijn entree in het taalgebruik van alle dag, vooral in krijgen van welzijnswerkers en hulpverleners. De betekenis van keukentafelgesprek is volgens mij een serieus gesprek over een belangwekkend onderwerp, maar in een informatieve sfeer en setting. Noteert u dat alvast maar op, meneer Van Dale!

Het op zich best sympathieke woord keukentafelgesprek roept eenmaal gedropt in het taalgebruik de nodige vragen en problemen op. Zo woon ik zelf sociaal en dus niet al te groot, inclusief een vrij kleine keuken. U voelt het al aankomen. Zoals er in de herberg geen plaats voor Jozef en Maria was, is er in mijn keukentje nauwelijks plek voor een meubelstuk dat met enige goede wil voor keukentafel kan doorgaan.

Nu heb ik geen professionele hulp nodig en ik klaag ook niet (laat daar geen misverstanden over bestaan), maar het gaat me om het theoretische en hypothetische principe. Dus wat te doen dames en heren hulpverleners? Mag je een serieus keukentafelgesprek ook elders voeren, bij voorbeeld op het bankje of aan de eettafel? En zo nee: is er dan van gemeentewege wellicht een subsidie voor de aanschaf van een al dan niet inklapbare keukentafel? Of kunnen mijn toekomstige hulpverleners, mantelzorgers en luisterende oren een – eventueel – opblaasbare keukentafel met zich mede brengen als ze bij mij op bezoek komen?  Of kan ik misschien via de woningbouwvereniging doorschuiven naar een grotere woning met vooral een grotere keuken zodra ik hulp, steun of toeverlaat nodig heb? En dan nog iets: zou het wellicht mogelijk zijn om ook heel andere therapeutische dingen aan, onder of juist op die keukentafel doen? Al dat praten levert ook niet altijd evenveel op. Vragen, vragen, vragen maar geen antwoorden.

Over dit heikele onderwerp zou ik best eens paar uur over willen peinzen en praten, maar dat kan dus niet want daarvoor mis ik bij ons thuis de accommodatie. U mag gerust komen kijken om het eigenstandig met uw eigen ogen te komen constateren.

Doch alle gekheid op een spreekwoordelijk houten stokje: wat me echt fascineert is dat er in een redelijk recent verleden iemand is geweest die het woord keukentafelgesprek in de mond heeft genomen en er de huidige betekenis aan heeft geven. Er is ook een eerste keer geweest dat dit woord in deze context voor het eerst geschreven is, op papier gedrukt of virtueel en electronisch gepubliceerd. Zoals elke rivier ergens op de wereld ontspringt, moet het woord keukentafelgesprek op een moment in de geschiedenis zijn losgelaten in de spraakwaterval van de Nederlandse taal. Daar ben ik heel nieuwsgierig naar.


Mijn reptielenbrein #2

(maart 2019)

Slagroom

Dankzij Ella wordt mijn buurtje steeds beter. Mijn nieuwe buren betalen het dubbele van mijn huur en sindsdien gaat het goed met iedereen. Twaalf jaar geleden woonde ik nog in een Vogelaarwijk, maar vandaag de dag heb ik een hippe meubelzaak, een glutenvrije winkel, een delicatessezaak gespecialiseerd in olijven en oliën en een koffietentje met een authentiek getatoeëerde louter Engels sprekende barrista en vol met latte drinkende expats in mijn voorheen zo nederige bij-om-de-hoek. Dat heet gentrificatie en gentrificatie is goed. Ik functioneer nou eenmaal beter tussen mensen met een huur die ik niet kan betalen.

En als klap op de vuurpijl is er sinds een paar jaar ook nog eens heuse Marqt. Marqt-met-een-Q noemen wij dat altijd bij ons thuis, om verwarring met al die andere markten te vermijden. Een hipster- en yuppenpaleisje waar je niet contant kunt betalen maar wel zes soorten linksdraaiend speltbrood kunt krijgen. En quinoa, hoera!

Nou ja, krijgen: kopen. Ik kom er zo nu en dan, als laatste officiële armoedzaaier met een sociale huurwoning in the village. Het verbaast me altijd dat ze me gewoon binnen laten. De winkelende clientèle is overwegend blank, net als de jongens en meisjes achter de kassa. Dat is bij de Appie aan de overkant en de Dirk rechtsaf wel anders. Misschien houden ze bij de Marqt-met-een-Q gewoon niet van donkere mensen. Het lijkt de Vrije School wel.

Laatst kocht ik er slagroom, omdat ik die bij de Appie was vergeten. Het zat gewoon in een bekertje van onafbreekbaar plastic, maar het was boerenslagroom en dan is het goed. Zet boeren- of ambachtelijke voor de naam van een product en verhoog de prijs met minstens vijftig procent en het vliegt het de winkel uit, want dan is het biologisch!

Ik ging naar huis en ik klopte de slagroom. Eerst handmatig – want dat is beter voor de milieu – en toen toch maar elektronisch met zo’n kloppertje dat op een batterij werkt uit een goody bag van een circus Renz (echt waar!), want het werd maar niet stijf. Ik bedoel die slagroom. Van alle dingen en hoedanigheden in mijn huis die ooit niet stijf werden stond de slagroom van de Marqt-met-een-Q in no time en met stip numero uno, al klopte ik me de ziel en zaligheid en suf. Pas na zo’n stief kwartiertje naarstig kloppen en vloeken was er een halfslachtig stijve substantie ontstaan die met een beetje fantasie en goede wil voor slagroom kon doorgaan. De gentrificatie had haar eerste slachtoffer gemaakt.


Mijn reptielenbrein #3

(maart 2019)

De doos

Ik besloot de rotzooi in mijn meterkast op te ruimen. Nou ja, eigenlijk is het meer de ketelkast, maar ik noem hem meterkast uit macht der gewoonte. De inhoud ervan bestond – behalve uit de gas- water en elektriciteitsapparaten – uit een viezig linnen tasje met gereedschap, een grote kapotte plastic tas vol snoeren, kabels, stekkers en aftandse elektrische apparatuur en daaronder nog een kartonnen gescheurde en besmeurde doos met…  Ja met wat eigenlijk?

Mijn favoriete cliffhanger van welke soap dan ook is de volgende. In een bordkartonnen decor wordt aangebeld en een personage snelt naar de voordeur en krijgt een fraai verpakt cadeau of ordinaire kartonnen doos overhandigd door een figurerende postbode. Meestal is dat personage Helen Helmink. Helen of iemand anders zet de doos op de keukentafel, pakt een schaar of broodmes en opent de doos. De soapie van dienst kijkt in de doos met een middelmatig geacteerde blik die verbijstering dan wel doodsangst zou moetenb uitdrukken (beeld bevriest, eindtune start in).

In mijn kartonnen doos hadden oorspronkelijk enigszins ironisch zes flessen cognac gezeten en ergens boven op die doos zat een sticker, met een tekst in mijn onhandige jongenshandschrift.

doos

Deze sticker bewijst dat de doos uit de nazomer van 1994 stamt. Toen ik die doos een paar dagen later in de papierbak propte pulkte ik daar op het laatste moment die sticker van af en stopte die in mijn broekzak. 

Dat papier allerlei zegt eigenlijk al genoeg en zo nodig nog meer over mijn administratieve kwaliteiten. Die witte kast was de opslagplaats van ‘papier allerlei’. Het idiote is dat die witte kast in kwestie tijdens de verhuizing van de Bijlmer naar Oost gestolen is. Zes jaar lang was de destijds spreekwoordelijke criminaliteit nagenoeg aan mij voorbij gegaan en op de laatste van mijn Bijlmerdagen werd een lege en tamelijk lelijke kast tijdens een zomerse verhuizing gejat!

Onderin die doos vond ik een flessenopener annex sleutelhanger met daarop de naam van een slijterij. Het was de wijnhandel van de ouders van studiegenote J. Toen ik haar daarover berichtte vertelde J. dat haar vader oktober vorig jaar was overleden. Die vondst verraadt waarschijnlijk ook de herkomst van de gehavende kartonnen cognacdoos. En de datering: 1994. En het vermoeden dat ik er sinds die tijd niet meer naar heb omgekeken en die doos dus vijfentwintig jaar anoniem in de meterkast heeft gewoond. Gezegend zijn zij die nooit iets weggooien.


Mijn reptielenbrein #4

(maart 2019)

Sophietje

Johnny Lion is dood. Johnny Lion is een voetnoot in de geschiedenis van de Nederlandse rock-’n-roll. Beroemd maar niet heel beroemd: een soort reserve-Rob de Nijs.

Johnny is zo’n o ja-zanger. Johnny Lion zong oorspronkelijk in het Engels, maar uitgerekend de twee liedjes die de vergetelheid hebben overleefd zijn Nederlandstalig. Dat is het ellendige met ironie. Ze ligt altijd verraderlijk vanuit de loopgraaf van een hinderlaag op de loer als een goedkope hoer. Ironie is namelijk een zij.

Het eerste liedje van Johnny dat halverwege de jaren zestig een kneiter van een hit werd was Sophietje.

Zij dronk ranja met een rietje
mijn Sophietje
op een Amsterdams terras. 

O ja!!! dat is nog eens andere koek dan Hou je bek en bef me. Tijden veranderen. In 1988 – dik twintig jaar later – scoorde Johnny Lion zijn tweede hit die is blijven hangen: (Dat gebeurt) alleen in Dallas. Ik zoek het op. Ik vind het nog verdomme ook, op Youtube. Ik stuit op een ietwat amateuristisch muziekclipje in verschoten kleuren waarin Johnny Lion in een soort Muziekfeest op het plein-achtige setting zittend zijn lied vertolkt:

Aan de bar zat een grietje met een rietje
en neuriede zacht een heel bekend liedje

zingt Johnny en verwijst zo heel postmodern en intertekstueel naar zijn eerste grote hit, want dat weet ik  want ik ging Nederlands studeren dat jaar. Dat is leuk! En even later in nog steeds hetzelfde clipje zingt Johnny en ik ben inmiddels echt (weer ) van hem gaan houden: 

En op het moment dat ik met je wilde klinken
Zag ik die figuur aan de bar omhoog gaan
Hij was zo groot het leek wel of hij bleef opstaan.

En op dat moment – je voelt het op je klompen aan –  staat ergens uit het publiek achter Johnny een hele grote vent ook daadwerkelijk op en dat ziet er nu allemaal een beetje knullig en achterhaald en slecht geacteerd uit, maar toch ontroert mij dat en bovendien is het zinnetje hij was zo groot het leek wel of hij bléééf opstaan heel geestig en intelligent geschreven en zeg maar gerust poëtisch en literair. En nu is Johnny dus dood. Jammer.


Mijn reptielenbrein #5

(maart 2019)

Een soep van poep

Ik at een salade. die salade was heel smakelijk en goed voor mijn persoonlijke volksgezondheid. Daarna waagde ik me eraan.

De kunst van het uitstellen beheers ik als geen ander. Ze waren hemelsblauw. De Duitse firma Vileda moet gedacht hebben dat dit een mooie contrasterende en vooral optimistische kleur is voor zulke taakjes. Comfort & Care heette het merk. Met zo’n naam kan het niet misgaan.

Ik trok de linker aan en daarna de rechter en toen ging ik aan de slag, met geheven hoofd, rechte rug en dichtgeknepen neus. Ik ging er met mijn rechterhand in. Ze wilde niet meer doorspoelen en daarvoor had ik de woningbouwvereniging al gebeld, maar ik vond dat de boel een beetje fatsoeneren wel het minste was wat ik kon doen voor de loodgieter zou komen. Smetvrees is altijd minder groot dan schaamte.

Bij elke keer doortrekken dreigde het wassende water de rand van de pot te overspoelen. Nou ja, water: het was inmiddels meer een bruine, waterige soep geworden. Een bruine soep van poep. En daar zat ik nu dus met allebei mijn handen in, onversaagd zoals dat heet. Iemand moet het doen.

Ik pakte een drol op en hield die even omhoog in mijn hemelsblauw gehandschoende hand. Dit ben ik dus ook, schoot even door mijn hoofd. Je bent niet alleen je cv, je succesverhalen en je mooie blauwe ogen. Je bent ook je eigen drol. Zo’n drol zegt even veel over jezelf als een handgeschreven curriculum vitae en waarschijnlijk nog veel meer. Dit was ik dus ook!

Ik balanceerde mijzelf even op mijn op dat hemelsblauw geschoeide plateau van mijn hand. Daarna deponeer ik mijn alter-ego kordaat en liefdeloos in een plastic zak.

En daarna loste ik tegen alle angstige verwachtingen in het probleem met het wassende bruine water in een handomdraai op. Het was een achtergebleven schuursponsje – gebruikt bij het poetsen van mijn plee en per abuis achtergelaten – dat de boosdoener was van de soep van poep. Ik kon de loodgieter afbellen en had bovendien terloops bewezen dat  a great story heus wel kan beginnen with someone eating a salad. Heus wel.

Schermafbeelding 2020-04-24 om 10.24.48


Mijn reptielenbrein #6

(pril april 2019)

Met alle respect

Sommige uitdrukkingen bewerkstelligen het omgekeerde van wat ze uit willen dragen. Dat is een hele lelijke, onduidelijke eerste zin waar ik nu al ontevreden over ben, maar die ik toch maar laat staan. 

Bij wijze van uitleg een voorbeeld. Als iemand iets tegen je zegt dat begint met de woorden met alle respect kun je er vergif op innemen dat er daarna iets vervelends volgt. Na die drie woorden met alle respect volgt geheid een vierde en dat woord luidt steevast maar.. Maar is niet mijn favoriete woord uit de Nederlandse taal. Maar betekent doorgaans: stront aan de knikker. 

Dat maakt de combinatie met alle respect + maar een waarschuwing vooraf aan de gesprekspartner. Die is gelijk op zijn hoed en alert, zeg maar gerust: verontrust. Wat gaat er komen? Wat heb je nu weer verkeerd gedaan? 

En dan dat woordje respect. Waarom in deze context benadrukken dat je respect hebt voor je gesprekspartner? Dat zou toch vanzelfsprekend moeten zijn? Je begint een mededeling toch ook niet ‘met alle gebrek aan respect’ of ‘met alle disrespect’ of ‘met alle minachting?’

Respect voor een ander spreekt in onze westerse vrije markteconomie voor zich, tenzij nadrukkelijk anders vermeld en dan nog iets: respect is gewoon een raar woord. Het zou een onuitgesproken zaak moeten zijn. Ik leg dat ook weer niet goed uit, dus opnieuw een voorbeeld. Als ik op straat loop en ik zie iemand lopen is niet mijn eerste gedachte: wat heb ik toch een respect voor hem/haar! Dat denk je toch nooit? Je bent echt een idioot als je dat gelijk gaat denken. Dus waarom dan wel nadrukkelijk dat respect verbaal benadrukken in de uitdrukking met alle respect?

Respect heb ik eigenlijk voor niemand, hoogstens voor een vrouw die zojuist een kind heeft gebaard of voor je oma. Voor de rest heb ik niet zo heel veel met het concept respect en verwacht ik ook niet dat mensen continu bovenmatig respect voor mij hebben. Kom alsjeblieft alleen niet aan – ik zou bijna zeggen met alle respect – met die vreselijke dooddoener met alle respect. 

 


Mijn reptielenbrein #7

(7 april 2019)

De gemberrevolutie

Het is de prille lente, jawel, van de gemberrevolutie, want ineens was het overal in een vloek en een zucht en op elke Amsterdams terras, indolent dobberend in de thee. 

Ik moest er eerst niets van hebben, want ik houd niet van gember als in gembersaus (voor bij de mosselen, wel lekker!). Uiteindelijk ging ik toch overstag. Dat was in een Thais restaurant in de Nieuwmarktbuurt en daarna was er geen houden meer aan met de gemberthee. Als er een wortelstok over de Dam is gaat het snel. 

Met gemberthee is het gegaan zoals een jaar of tien eerder – ik ben geen trendwatcher dus sla er even met de Franse slag naar – met muntthee. Qua esthetiek haalt gemberthee het niet bij de sierlijke frisheid van verse muntthee want laten we eerlijk zijn: het ziet er toch niet uit, die onbestemde donkere blokken of schijven gember drijvend in of gespietst aan een glas.

Het was de vader van schrijver W of was het tóch schrijver B die het de verbaasde kreet ontlokte: ‘Wat doen die aardappelschijfjes in mijn glas?’ ‘Dat is gemberthee, vader, dat is heel hoofdstedelijk en hip!’ Nou ja, het ziet er niet uit maar is  – eerlijk is eerlijk – ontdekte ik alras na de vreedzame uitbraak van de gemberrevolutie, niet zo heel lang na die veel schadelijker boreale lavendelrevolutie van 20 maart. 

Lavendel en gember, wat voor revoluties staan ons nog te wachten? Wat brengt onze zomer? Waar gaan we z’n allen naar toe? Ik zou het niet weten. Ik ben geen early adapter en een influencer ben ik net zo min en nu heb ik al drie lelijke Engelse gebruikt: trendwatcher, early adapter en influencer. Nee, ik ben maar een eenvoudig reptiel die niet voor elke nieuwe gadget – en dat is vier! – onder zijn door de lentezon verwarmde steen vandaan kruipt. Daar ben ik veel te koudbloedig voor.

mijnreptielenbrein

Dat was het eigenlijk wel lieve warmbloedige mensenvrienden en je hebt het ook gemberthee met schijfjes sinaasappel erbij: sinaasappel-gember in plaats van bessen-appel. Dat ziet er dan al iets minder deprimerend en november-achtig uit. En nu heb ik zin in een borrel!


Mijn reptielenbrein #8

(april 2019)

Neem een hondje

Een ex-collega die helaas anoniem wenst te blijven bekloeg zich laatst bij mij over het feit dat ze geen vriendje had, of vast kon houden, want geen vrindje betekende voor haar vooral: geen kindje. Ik zei: ‘Waarom neem je geen hondje?’ Dat viel niet in goede aarde.

Vrouwen! En dat terwijl – en dat zal iedereen en zeker toch iedere man toch stiekem wel toe moeten geven – hondjes veel leuker zijn dan baby’s. De liefde van een hondje is onvoorwaardelijk en dat valt van de liefde van een kindje nog maar te bezien, zeker als dat schattige kindje de leeftijd nadert waarop schattig hondjes doorgaans overlijden.

Een hondje is ook een stuk goedkoper dan een kindje en en hondje kun je meegeven aan een uitlaatservice. Dat kan niet bij een kindje: dat moet naar een crèche en crèches zijn duur en ebben een wachttijd zolang dat je daarvoor al aangemeld moet worden alvorens het je kindje is geboren of zelfs maar verwacht of geconcipieerd. Nee, neem dan een hondje. De De asiels zitten er vol mee. Met een hondje krijg je ook veel leukere reacties in bus of tram dan met een jengelend en krijsend kind.

Hondenpoepzakjes zijn inderdaad lichtelijk gênant en vooral weinig charmant, maar vallen toch qua ongemakkelijkheid in het niet bij poepluiers. De voordelen zijn dus legio. Bovendien zijn er op deze aardkloot al mensenkinderen genoeg, veel te veel zelfs. Adopteer er desnoods een in plaats van er zelf zo nodig eentje te moeten maken en zet in godsnaam die ijdelheid en pretentie opzij van ‘een mini-me willen’ en ‘je eigen genen doorgeven’. Geloof me: je erfelijke materiaal is veel minder uniek dan jezelf denkt.

Tot slot van deze achtste aflevering van Mijn reptielenbrein nog twee gratis tips. Tip 1. Zeg als een goede vriendin, collega of kennis zich er over beklaagt dat ze geen kindje heeft niet: ‘Waarom neem je geen hondje?’.
Tip 2. Neem een hondje.


Mijn reptielenbrein #9

(april 2019)

Watte?

Er zijn mensen (m/v, maar voornamelijk toch v) die communicatiewetenschap gaan studeren. Daar is niet veel mis mee, opdat ene ding na dat er ongeveer alles mis aan is. De communicatiewetenschap heeft die goeie ouwe studie neerlandistiek kapot gemaakt en als je het mij vraagt kun je de communicatiewetenschappers ook verantwoordelijk houden voor de kruisiging van het Kindeke Jezus.

Nu kunt u uiteraard daar tegen brengen dat ik wellicht wat chargeer maar dat is maar voor een deel zo. Chargeren is mijn vak en iemand moet dat doen, zoals je af en toe ook een loodgieter nodig hebt. Bovendien chargeer ik in dit geval veel minder dan ik zou willen. Feit is in elk geval dat als je niet zo gek veel kunt en toch een aardige boterham wilt verdienen je altijd nog communicatiewetenschap kunt gaan studeren.

Als je dan ook nog beschikt over gebrekkige sociale en – jazeker! – communicatieve eigenschappen en de Nederlandse taal slecht beheerst en een afkeer hebt voor serieuze media en journalistiek zit je helemaal snor en ligt een stralende toekomst in de communicatiewetenschap voor jou in het verschiet.

In mijn vak heb ik regelmatig te maken met communicatiemedewerkers. Ik praat me dan altijd vooraf moed in met de gedachte dat syfilis erger is dan een gesprek aangaan met een communicatiemedewerker, maar na telefonisch onderhoud met deze of gene communicatiemedewerker moet ik die gedachte altijd weer laten varen.

Ik wil graag afsluiten met twee anekdotes. Één. ik kreeg ooit een mailtje van zo’n – ik wil dat woord niet steeds in mijn mond nemen – c-wetenschapper of c-specialist of c-adviseur die haar mail ondertekende met haar naam en daaronder ‘communicatie medewerker’. Met een spatie als een scheiding keurig in het midden. Keurig doch fout. Een vak uitvoeren en dan niet eens een flauwe notie hebben of een piepklein beetje interesse – dat laatste is waarschijnlijker – wat de juiste spelling is van jouw verdomde vak is! En dan drie keer zoveel verdienen dan een sappelende freelance schrijver/journalist/bureauredacteur/whatever. Dat dan weer wel. Communicatie-spatie-medewerker me reet!

Twee. Ik belde een keer naar een senior communicatiemedewerker van een Amsterdamse organisatie. Ik legde voor mijn gevoel redelijk coherent en helder uit waar ik naar op zoek was voor een (kranten)artikel en naar wat voor iemand ik op zoek was.. Er viel toen een kleine stilte. Daarna zei deze communicatiedeskundige: ‘Watte?’

Watte? Vier jaar communicatiewetenschappen studeren aan een hogeschool of universiteit en dan aankomen met watte? En dit is echt waar. Ik geef toe dat ik zo nu en dan iets wel eens verzin, maar dit is serieus gebeurd.


Mijn reptielenbrein #10

(april 2019)

Geen bananen

Ik ben helaas gestopt met roken, maar een groot dichter dichtte ooit:

Ja, ik heb geen bananen
Ik heb geen bananen vandaag
Ik heb radijsjes, hele mooie
Witte en rooie!
Maar ja, ik heb geen bananen
Ik heb geen bananen vandaag.

Het was een wijs man die deze gedachte in poëzie vervatte en hij had helemaal gelijk. Bananen zijn vreselijk. Ik lust alles ongeveer, behalve koriander en banaan. Alles wat bananen banaan maakt stoot en stuit me in hevige mate tegen de borst. 

Om te beginnen: die fallische, erectiele vorm, maar dan wel van een bananenlul die zijn beste tijd heeft gehad en al aan het verslappen is zeg maar. De kleur: een laf gele ongezonde tint, veelal met bruin tot zwarte ouderdoms- of pestvlekken. Die kille akelige leerachtige schil; het geluid dat een banaan maakt als je – lees: als iemand anders – die van de bovenkant opent en dan dat weke weeïge, zoete, gefementeerde, zeg maar ronduit gore vruchtvlees dat zich dan openbaart. Verder wil ik niet gaan. Het is wel genoeg zo.

Ik vind het eerlijk gezegd al vervelend, om niet te zeggen aanstootgevend, als iemand die in dezelfde ruimte als ik verkeert dan wel vertoeft een banaan eet. Bah, voortaan niet meer doen mensen. Onbeleefd ook.

Enkele jaren geleden kon ik mijn geluk niet op toen ik vernam dat een bananenziekte de wereldwijde populatie van deze vreselijke vrucht bedreigde. Ik zou de schimmel die deze ziekte verspreidt veroorzaakt (al vind ik ziekte in dit verband geen juiste terminologie: ik zou liever spreken van een zege) hoogstpersoonlijk over de continenten willen verspreiden als een daad van goedertierendheid. 

Terwijl er zulke uitstekende alternatieven voor bananen zijn. Een groot dichter dichtte ooit:

Ik heb radijsjes, hele mooie
Witte en rooie!

Want radijsjes, dat zijn nou wat je noemt omgekeerde bananen!